


































































Lamborghini Diablo viert 35 jaar: een supercar ingehaald door de tijd, maar niet door de geschiedenis
Waar de Countach het opgeblazen zelfvertrouwen van de jaren tachtig belichaamde, werd de Diablo geboren in een nieuwe wereld: het begin van wereldwijde luxe, zakelijk toezicht en de verleidelijke belofte van technologie. Onder de codenaam Project 132 begon de ontwikkeling in 1985 met een simpel, stoutmoedig doel – de snelste auto ter wereld bouwen. Chrysler, dat Lamborghini halverwege het project overnam, temperde de wildste Italiaanse trekjes. Het resultaat oogde in eerste instantie iets ingetogener, maar bleef heerlijk overdadig: vleugeldeuren, een enorme achterklep en een cockpit die de ergonomie van een straaljager nastreefde.
Toen de Diablo in 1990 in Monte Carlo werd onthuld, was hij klaar om geschiedenis te schrijven. Onder de motorkap lag een 5,7-liter V12 met 492 pk en een topsnelheid van meer dan 325 km/u – in een tijd waarin 'internet' nog jargon voor ingenieurs was. De Diablo was niet alleen snel, hij was brutaal. En dat paste hem perfect.
Lamborghini was destijds nog ver verwijderd van de huidige zakelijke perfectie. De Diablo was een rauw beest van metaal en een vleugje koolstofvezel, met de hand gebouwd door vakmensen die vertrouwden op hun gevoel in plaats van op laboratoriumprotocollen. Toch was het ook de eerste Lamborghini met een vleugje comfort: elektrische ramen, verstelbare stoelen en zelfs een Alpine-geluidssysteem – luxe die voelde als vooruitgang, niet als parodie.
Toen volgde in 1993 de schok: de Diablo VT met vierwielaandrijving. Destijds vloeken in de kerk voor een supercar, maar later standaard op elke V12-Lamborghini. In de jaren daarna verstevigden speciale edities als de SE30, Jota en VT Roadster zijn status als popicoon – posterauto’s voor een generatie die opgroeide met overdaad.
Met de komst van Audi in 1998 deed Duitse rationaliteit zijn intrede in Sant’Agata. Vaste koplampen, ABS en een grotere 6-liter V12 markeerden zowel het begin van het einde als het startpunt van een nieuw tijdperk. De laatste 6.0 SE, ontworpen door Luc Donckerwolke, luidde Lamborghini’s transformatie in tot een merk dat net zozeer door zijn imago als door zijn gekte werd bepaald.
De Diablo leefde niet alleen op het asfalt. Hij flitste voorbij in films, videoclips en reclames – Dumb and Dumber, Die Another Day, Jamiroquai’s “Cosmic Girl”. In die tijd betekende een rode supercar meer dan prestaties; het was een statement dat de wereld toebehoorde aan wie nooit om toestemming vroeg. Eigenaren als Mike Tyson, Nicolas Cage en Jay Leno gaven niets om verbruik – het draaide om uitstraling.
Er zijn slechts 2.903 Diablos gebouwd, elk inmiddels een cultobject. Lamborghini’s Polo Storico-afdeling doet goede zaken met het certificeren van deze ‘90s-iconen. SE30- en GT-varianten halen absurde bedragen op veilingen, maar dat is onvermijdelijk – legendes worden niet minder waard, ze worden alleen duurder.
Toen de productie in 2001 stopte, verdween niet alleen een model, maar een heel tijdperk. De Diablo was de laatste ‘pure’ Lamborghini voordat Audi’s berekende perfectie het overnam, voordat gekte marketing werd.
Vijfendertig jaar later staat de Diablo nog altijd waar hij hoort – half in het museum, half in de mythologie. Een auto te luid, te snel en te eerlijk voor de huidige geëlektrificeerde wereld. Precies daarom blijft hij relevant.